In 313 (edict van Milaan) krijgt het Christendom na perioden van vervolging op initiatief van keizer Constantijn de Grote en keizer Licinius een stevige impuls. In dit document wordt vrijheid van godsdienst voor de christenen gegarandeerd. Zo kan de groeiende groep christenen eigen gebedshuizen bouwen. In 395 splitst het Romeinse rijk in het West-Romeinse Rijk en het Oost-Romeinse rijk (het latere Byzantijnse rijk).
In die tijd bestaat er een Romeins Rijk met 2 Keizers: Constantijn de Grote (westen) en Licinius (oosten). Het is logisch dat de christelijke bouwwerken de kenmerken van de Romeinse gebouwen overnemen. Ze kiezen voor de basilica als basis voor hun gebedshuizen dat ze ‘kerk’ noemen.
De Romeinen kenden boogbouw, het tongewelf, koepel, baksteen en beton,